zaterdag 12 maart 2016
vrijdag 11 maart 2016
Te water
Op maandag 15 februari zegt Bert van
der Stoep van Vadesto (1) dat Rijkswaterstaat de waterstand
consequent te laag inschat: ‘Kijk maar
eens hoe hoog het water staat’. ‘En’, voegt hij eraan toe: ‘als de wind uit het noorden komt, mag je
er nog eens twintig centimeter bij optellen’.
Al
vanaf begin februari drijft er een aanzienlijk aantal kano’s en kajaks in het
water, doorgaans liggen ze op trailers die op het terrein van Vadesto staan. Die
ochtend bied ik Bert aan om de boten naar één plek te slepen en ze zo neer te
leggen dat er een fuik ontstaat en ze niet kunnen wegdrijven. Dat doe ik nog op
dezelfde dag. Bert zelf heeft last van een beenblessure, hij beweegt zich als
een oude man. En dat ben ik niet gewend van deze doorgewinterde marathonloper.
Mijn
regenbroek heb ik afgeplakt met de uitstekend hechtende groene tape van Arend Bloem (vriend van Bert van der Stoep en leverancier van kano’s en kajaks). Na
ongeveer twee uur ben ik doornat maar niet ijskoud. Maar het plan werkt. Sienie
– de vrouw van Bert – helpt me bij het uittrekken van m’n laarzen, want dat krijg
ik maar niet voor elkaar: mijn wreven zijn te hoog voor de laarzen en dat mijn
sokken kletsnat zijn werkt ook niet echt mee. Ook de groene tape blijft maar
plakken. Bovendien heb ik steenkoude handen. Sienie lukt het wel. We moeten
erom lachen.
De
volgende dag ga ik nog een keer het water in, nu om een kajak
voor mezelf op het droge te slepen, zodat ik de volgende dag niet met natte
voeten aan mijn tocht over de uitwaarden van de IJssel begin. En ik moet een
peddel, een zwemvest en een spatzeiltje uit de container halen want ook die
staat half onder water. Het slot werkt uitstekend, ik pak de spullen die ik
nodig heb en ga naar huis.
Woensdagochtend:
De waterstand bij Katerveer Zwolle geeft 220 cm boven NAP aan. De windrichting
is zuidoost. Het vriest licht dus toch nog maar even wachten. Tegen twaalven
ben ik bij Blokker. Heeft u plastic
handschoenen die ik over de wollen handschoenen zou kunnen aantrekken? L of XL?
Die hebben ze, L is de maat die ik nodig heb. Op weg naar Vadesto. Op het laatste ogenblik –
ik zit al in de kajak – gooi ik de handschoenen op de grassige oever: veel te
dik, hier kan ik geen kracht mee zetten.
Even
checken: camera met koordje aan het zwemvest, brillenkoordje in orde, benen vrij
in de kuip, dopperflesje op de bodem, kniematje in de rug (ter preventie van
pijnlijke plekken), spatzeiltje over de rand van de kuip, peddel onder
handbereik.
Ready to go!
Mafkees!, roept een bijrijder vanuit een
vrachtwagen die over de Geldersedijk rijdt. De
stem is nog niet verstomd of ik krijg toch wel erg koude handen. Toch te vroeg
weggegooid, die dubbelgelaagde handschoenen? Wacht eens, ik draag een nagenoeg versleten
sweater, de mouwen zijn zo gerafeld dat ik m’n duim door de boord kan steken,
heb ik toch een soort handschoen (maal twee). Het bord waarop Hattem staat
aangegeven, steekt nog boven water uit. Er is nog hoop voor deze middeleeuwse
stad met zijn markante zwembad.
Het
is prachtig: ik vaar over land dat anders alleen maar te voet bereikbaar is.
Van de steiger van ‘t Kleine Veer zie ik alleen nog maar de beide meerpalen, de
steiger staat onder water. Ik besluit via de uiterwaarden naar camping Kromholt
te gaan, dan hoef ik niet tegen de krachtige stroom van de IJssel in te
peddelen.
Om
me heen een en al weidsheid: de weidsheid van het sterk verbrede stroombed van
de IJssel. Eilandjes worden geboren, er kabbelen snelle stroomversnellingen,
het water is een paar decimeter diep. Af en toe verspert prikkeldraad mij de toegang
tot het volgende ondergestroomde weiland. Een paard steekt zijn hoofd boven de
hoge oever uit. Donkere silhouetten van schuren en boerderijen steken af tegen
de hemel die steeds meer aan helderheid wint. De zon schittert in het water. Onrustige
reflecties in het water, subtiele rimpelingen, opvliegende ganzen, koppels ganzen
die hun toevlucht zoeken op de schaarse eilandjes. Bijna kom ik vast te zitten
in het prikkeldraad. Het gaat net goed.
Iets
voorbij de IJsselcentrale moet ik een stroomversnelling trotseren, maar wat ik
ook doe, het lukt me niet: de stroming is te sterk, het water te ondiep. Ik kan
niet voldoende kracht zetten. Dan maar over land. Misschien vijftig meter lopen:
de kajak bij de handgreep gepakt en iets
verderop het water weer op. De schoorstenen van de IJsselcentrale lichten helder
op: vage weerspiegelingen ervan tekenen zich af in het water van de IJssel en van
het ondergestroomde land.
Bij
camping Kromholt besluit ik om te keren. De oeverstrandjes liggen onder water,
net als de gammele steigertjes. De opgeblazen autoband die er een tijdje
geleden lag, is ondergedompeld. De caravans staan op het droge deel van de
oever, een paar meter boven de waterspiegel.
Op de terugtocht van camping Kromholt naar Vadesto houd ik even stil bij een kribbaken, de krib zelf staat onder water. Het water rimpelt onstuimig rond de paal, maar het lijkt onschuldig. Dan slaat de kajak om en lig ik in het water, ik krijg de kajak en de peddel nog te pakken en laat me afdrijven - met de stroom mee dus. Een poging om naar de oever te zwemmen, erg ver weg vanwege het hoge water, lukt niet. Tenslotte geef ik me over aan de stroom die breed en krachtig is.
Niet lang daarna zie ik een vrachtschip op me afkomen, ik probeer hem te ontwijken en dat lukt. De mannen aan boord van Studium hebben me opgemerkt. Gelukkig maar. Vervolgens manoeuvreert het schip zodanig dat ik me naast het schip bevind. Een schipper - blond haar en licht shirt aan - gooit me een reddingsboei toe, pas na de derde keer krijg ik hem te pakken. Kort daarvoor heeft hij een ladder opgehangen. Daar zou ik op moeten klimmen, dat is duidelijk. Wat is echter het geval? Het schip is niet geladen, het dek ligt ruim twee meter boven de waterlijn, de ladder is niet lang genoeg voor mij. Ik kan net bij de eerste sport komen maar ik heb niet de kracht om me omhoog te hijsen, ondanks de aansporingen van de schipper. Ik laat de ladder los en beland in het water. De kajak en de peddel drijven inmiddels buiten zicht.
Ik dobber een tijdje rond en blijf in de buurt van het schip; zwemmen wissel ik af met watertrappelen. Want houd ik me voor: ik moet in beweging blijven anders krijg ik het te koud. Een tweede poging heeft meer succes: vanaf het dek roept de schipper me toe om m'n armen door de lus van het touw te steken, aan het touw zit ook de reddingsboei vast. Dat lukt wel. Er is inmiddels een vrachtschip bijgekomen: Rapide. De schepen liggen kop aan kop. Studium (2) betekent ijver, Rapide snel. Zo word ik met vereende krachten door drie man sterk aan boord gehesen en sta ik bibberend op het smalle gangpad van het schip. Ik heb nog steeds het zwemvest aan en het spatzeiltje zit nog om m'n middel. Tijd om me voor me te stellen heb ik niet. Ik stamel een bedankje, al weet ik niet of de schippers dat horen. Ik kan moeilijk uit mijn woorden komen. Ik hijg en ik bibber.
De
mannen houden me net zo lang vast totdat er een oranjerode brandweerboot
aanmeert. Eenmaal in deze rubberboot beland, word ik met dekens bedekt. Het
klappertanden neemt toe. We scheuren over het water, richting IJsselcentrale. Kan het ook wat minder?, roept de
brandweervrouw tegen haar collega achter het stuur. Dat kan. Op de wal word ik
in een ambulance gelegd en klappertand ik nog heviger: ik word steeds
emotioneler, al kan ik m'n naam nog wel zeggen: Ger Men Oos Ter Hof (hortend en
stotend uitgesproken). Ik lig in een wikkel van knisperende folie. Onderkoeling
is namelijk het grootste gevaar. Onderweg wordt er een infuus in m’n arm
aangebracht en krijg ik een spuitje (of meerdere spuitjes). Een buisje wordt in
mijn neus aangebracht voor extra zuurstof.
‘Nee, meneer, u moet plat blijven
liggen,’ is
het strenge advies. Ik wil me steeds oprichten omdat ik kramp krijg in m’n
bovenbenen. Maar de verpleegkundigen zijn onvermurwbaar. Met loeiende sirene
word ik naar Isala vervoerd, het ziekenhuis in Zwolle. Daar wacht een team van
zo'n twaalf mensen mij op. Ik word overgeheveld naar een ander bed. Opnieuw
word ik in folie gewikkeld en staat er een warmtekanon te blazen: nogmaals om
onderkoeling te verminderen of te voorkomen. Extreme afkoeling kan leiden tot
bewustzijnsverlies en het stoppen van de hartslag. Zover komt het bij mij niet.
De temperatuur word gemeten, niet in de anus (dat wil ik niet) maar in mijn linkeroor.
De uitslag ontgaat me.
Ik
weet niet wat me overkomt: infusen in mijn armen, bloeddrukmetingen,
temparatuurmetingen, monitoren om me heen. Na enige tijd neemt het bibberen af,
ik krijg een felrode kleur in het gezicht, ik kan opgelucht ademhalen. En weer
grapjes maken.
M'n schoonzus die in het ziekenhuis werkt, komt me opzoeken. Ze heeft een berichtje op de familieapp gezet en mijn tewaterlating wordt het nieuws van de dag (zoniet van het jaar). Ik word naar een zaal voor vier personen gereden en niet veel later brengt mijn zus me wat kleren, een paar boeken en m’n smartphone.
De doktoren willen me tenminste een nacht ter observatie in het ziekenhuis houden; jammer want ik voel me ‘s avonds al weer uitstekend. Ik slaap niet of nauwelijks, niet door herinneringen aan wat ik heb beleefd maar door de vreemde omgegeving met biepjes, piepjes, airco, licht aan/ licht uit, in- en uitlopende mensen, flitsende televisiebeelden, enz. De volgende ochtend word ik door een vriendin opgehaald en ben ik weer thuis: een ervaring rijker.
's Nachts begrijp ik waarom ik ben omgeslagen: ik heb de kajak dwars op de stroom gezet; het water duwt krachtig tegen de onderkant van de kajak en door die druk komt de kajak steeds schuiner in het water te liggen. Voordat ik het besef, lig ik in het water. Het dopperflesje dat ik van Elvire heb gekregen, zie ik weer op het water dobberen en ook het vaalrode kniematje drijft met de stroom mee. Ik grijp naar de kajak en naar de peddel (3) en beide houd ik stevig vast. Zo laat ik me meedrijven op de stroom, de brede en machtige stroom van de IJssel.
M'n schoonzus die in het ziekenhuis werkt, komt me opzoeken. Ze heeft een berichtje op de familieapp gezet en mijn tewaterlating wordt het nieuws van de dag (zoniet van het jaar). Ik word naar een zaal voor vier personen gereden en niet veel later brengt mijn zus me wat kleren, een paar boeken en m’n smartphone.
De doktoren willen me tenminste een nacht ter observatie in het ziekenhuis houden; jammer want ik voel me ‘s avonds al weer uitstekend. Ik slaap niet of nauwelijks, niet door herinneringen aan wat ik heb beleefd maar door de vreemde omgegeving met biepjes, piepjes, airco, licht aan/ licht uit, in- en uitlopende mensen, flitsende televisiebeelden, enz. De volgende ochtend word ik door een vriendin opgehaald en ben ik weer thuis: een ervaring rijker.
's Nachts begrijp ik waarom ik ben omgeslagen: ik heb de kajak dwars op de stroom gezet; het water duwt krachtig tegen de onderkant van de kajak en door die druk komt de kajak steeds schuiner in het water te liggen. Voordat ik het besef, lig ik in het water. Het dopperflesje dat ik van Elvire heb gekregen, zie ik weer op het water dobberen en ook het vaalrode kniematje drijft met de stroom mee. Ik grijp naar de kajak en naar de peddel (3) en beide houd ik stevig vast. Zo laat ik me meedrijven op de stroom, de brede en machtige stroom van de IJssel.
Dagen later dringt het tot me door hoeveel mensen
bij deze actie betrokken zijn geweest. Dat zijn er nog al wat. Om een
drenkeling te redden rukt de politie, de brandweer en een ambulance met
personeel uit. In het ziekenhuis word ik opgevangen door een team van
specialisten. Vervolgens word ik verzorgd alsof ik ziek ben (‘s nachts voel ik
me springlevend). Ik ben er nog steeds beduusd van. Ik realiseer me dat ik ook als
solist – en dat ben ik zeker als kanoër – deel uitmaak voor een groter geheel.
Daarvoor wil ik de gemeenschap als geheel bedanken en de hulpverlenende
diensten in het bijzonder.
(1)
Vadesto ligt aan het Apeldoorns kanaal
en valt onder de gemeente Hattem
(2)
Jan en Durk Steenstra van Studium én
Gert Pulleman van Rapide. Dat zijn de schippers en hun schepen.
(3)
De peddel is opgevist door de
schippers, het zwemvest en het spatzeiltje zijn meegekomen naar het ziekenhuis.
De kajak is door de brandweer naar IJsseldelta Marina in Hattem gebracht en ligt
inmiddels weer bij Vadesto en precies een week later vind ik het Raboflesje en
het kniematje terug op de oever van de IJssel. Mijn bril heb ik nog steeds op,
nu zonder koordje.
Petje
af voor de onderlinge samenwerking!
Ik
zou van deze gelegenheid gebruik willen maken om de schippers te bedanken voor
de moeite en de tijd die ze hebben genomen om mij uit het water te halen. Niet
alle schippers doen dit, heb ik uit betrouwbare bron vernomen.
Mijn
dank gaat ook uit naar de brandweer die voor een snelle tocht van het schip
naar de steiger van de IJsselcentrale heeft gezorgd en al het verplegend
personeel van Isala dat mij op de een of andere manier heeft bijgestaan: van het
ambulanceteam tot het team van de Spoedeisende hulp én van de verpleegkundigen
op V3,2 kamer 151 van de Acute opname afdeling. En laat ik de politie niet
vergeten, zij stond met vijf wagens bij IJsseldelta Marina in Hattem opgesteld
toen het bericht de ronde deed dat er een drenkeling in de IJssel was
gesignaleerd. En tenslotte wil ik René en Marie Sophie van Marina IJsseldelta bedanken: zij
hebben er o.a. voor gezorgd hebben dat de kajak weer bij Vadesto terecht is
gekomen.
Bert
en Sienie van der Stoep wil ik bedanken voor hun geduld: zij hoorden pas ‘s
avonds uit mijn mond wat er zich die middag werkelijk heeft afgespeeld. Per slot van rekening was ik uit varen gegaan met een van hun kajaks.
Te water draag ik hierbij op aan Jan en Durk Steenstra van Studium en Gert Pulleman van Rapide.
Te water draag ik hierbij op aan Jan en Durk Steenstra van Studium en Gert Pulleman van Rapide.
maandag 15 februari 2016
Abonneren op:
Posts (Atom)